De journalistiek begon voor mij op zaterdagmiddag, op het veld van de christelijke voetbalclub Blauw Wit aan de Provincialeweg te Wormerveer. Niet gehinderd door enige kennis van zaken van en zonder een greintje affiniteit met voetbal, had ik me door Piet Brand laten strikken om voor 7,50 gulden (uit te betalen per postwissel) wekelijks in twintig regels verslag te doen van de sportieve prestaties van het eerste elftal. Want ik moest en zou journalist worden en met deze klus was ik ‘binnen’ bij de Typhoon, dagblad voor de Zaanstreek.
Voor het eerste verslag was ik langer bezig met het tellen van de regels en uit te komen op twintig dan met de inhoudelijke kant van mijn informatieve functie. Met de foutloos getypte kopij fietste ik zaterdagavond naar het station om het verslag als treinbrief aan te bieden aan de conducteur. Alle werkzaamheden teruggerekend naar een tarief: iets minder dan één euro per uur.
Slechts een keer mocht ik de financiële limiet ruimschoots overschrijden en kon ik zelfs tien gulden incasseren. Dat was toen het elftal verzuimde de christelijke naastenliefde te praktiseren en eendrachtig de scheidsrechter te lijf ging en van het veld verjoeg gelijk de geldschieters uit de tempel werden verdreven.
Bij de hoofdredactie aandringen op onmiddellijke vervanging
Voor die 7,50 gulden heb ik me ook een keer de les moeten laten lezen door de heer Wakker, bode ten gemeentehuizen in Krommenie. Hij ontbood mij in zijn woning aan Wilgenkade, waar hij mij in het gat van de voordeur ontving om duidelijk te maken dat de club, in het bijzonder het bestuur en zéér in het bijzonder hij als voorzitter niet gediend was van negatieve verslagen van de prestaties van Het Eerste Elftal. Als dat niet onmiddellijk veranderde dan zou hij bij de hoofdredactie, hij kende de Heer Meijer persoonlijk, aandringen op onmiddellijke vervanging. Op mijn poging tot verweer met het argument dat het mijn schuld niet was dat het elftal elke keer verloor, werd de deur met een helse dreun dichtgegooid. Misschien is deze ervaring de dieper liggende oorzaak van mijn afkeer van voetballen.
Ik heb het nu over de jaren zestig, toen je de kopij moest tikken op een schrijfmachine en het tellen van regels nog handwerk was. Piet Brand was chef sportredactie, een sportfanaat die honderd meter in tien seconden praatte en gejaagd sprak alsof hij zojuist vijfhonderd meter horden had gelopen op klompen. Hij werkte op een hoge ouderwetse schrijfmachine, waarmee hij de letters stuk voor stuk in het papier beitelde. Kenners konden aan het geluid van zijn getik horen of ZFC gewonnen of verloren had.
(Dit stuk telt negenentwintig regels)
Nu begrijp ik waarom je je nooit mengde in de voetbaldiscussies van het voorzittersduo van onze Centrale Ondernemingsraad enige jaren geleden. De houding van de voorzitters van voetbalclubs lijkt sinds de jaren zestig ook niet echt veranderd.