Het briefje van twintig euro zit nu tien dagen ongebruikt in mijn portemonnee. Ik neig ertoe om dat te beschouwen als een tastbaar symbool voor alles wat door een onzichtbare vijand verandert. Ik had contant geld nodig als geruststelling: ja, ik kon echt beschikken over het bedrag in cijfers dat op mijn bankrekening stond. Ik heb weleens gezegd dat banken, in navolging van Dagobert Duck, eigenlijk een geldpakhuis zouden moeten hebben zodat je kon zien dat al het geld echt is. Tegenwoordig betaal ik alles met plastic alsof dat gewoonste zaak van de wereld is.
Dat briefje van twintig staat ook voor de golfbeweging in mijn beleving van de coronacrisis. Alle informatie over de crisis draagt daaraan bij, maar ik merk ook dat het verzadigingspunt bereikt is. De dagelijkse, getalsmatige rapportage over de ontwikkeling van het coronavirus, hoor ik aan als de uitslagen van de Tour de France. Ik wil natuurlijk weten hoe we er voor staan, maar toch lees ik de krant nu een stuk sneller dan een paar dagen geleden. Een loopneus is geen reden meer om spoorslags mijn temperatuur op te nemen (36). Toen iemand bij de slager nieste, moest ik me inhouden om geen gezondheid te zeggen.
Mededogen en huiver
Die golfbeweging in de beleving begon met scepsis, daarna de kanteling, dan de acceptatie voornamelijk doordat het gruwelijke leiden als gevolg van coronabesmetting duidelijk wordt, de actieve medewerking en nu een vorm van mededogen en huiver. Nu duidelijk wordt hoe ingrijpend de maatschappelijke en financieel-economische gevolgen van de coronacrisis zijn. Ik ben ervan overtuigd dat al die maatregelen met kennis van zaken en naar eer en geweten worden genomen. Wat de huiver veroorzaakt, is het vooruitzicht dat pas (veel) later en met alle kennis en ervaring van dat moment zal blijken of het allemaal de juiste beslissingen zijn geweest. Zouden we daar weleens bij stil staan als we in de supermarkt even moeten wachten totdat een karretje beschikbaar is?
Een reactie is mij bijgebleven. Iemand zei: ‘Ik begin een beetje beter te beseffen hoe erg het onderduiken in de oorlog moet zijn geweest. Wij maken ons druk over alle beperkingen, maar die kunnen we in redelijk comfortabele omstandigheden en in vrijheid ondergaan en met het vooruitzicht dat het maar voor een paar maanden is. Wat hebben we eigenlijk te klagen?’